Code 'Dienst voor het Bloed'
EZL
Stam E5259V met diverse suffixen in functie van splitsing in deelproducten
E5259VB0
E5259VC0
E5259VD0
etc.
RIZIV-Code
Gehospitaliseerd: 752 485
Niet-gehospitaliseerd: 752 474
Een erytrocytenconcentraat type ‘zuigeling’ wordt bereid door het splitsen van een erytrocytenconcentraat type ‘volwassene’ via een gesloten systeem. De inhoud komt overeen met 90 tot 100 ml vol bloed. Een erytrocytenconcentraat wordt bereid uit menselijk bloed door centrifugatie en verwijdering van het merendeel van het plasma. De leukocyten in het erytrocytenconcentraat worden verwijderd door filtratie. Aan de geconcentreerde en gefilterde erytrocyten wordt een voedende bewaarvloeistof toegevoegd, met name saline-adenine-glucose-mannitol (SAGM). Enkel erytrocytenconcentraten van bloedgroep O, Kell-negatief, worden aangemaakt als erytrocytenconcentraat type ‘zuigeling’. Het volume van een erytrocytenconcentraat type ‘zuigeling’ bedraagt 40 à 60 ml, bewaarvloeistof (SAGM) en anticoagulans (CPD: citraat-fosfaat-dextrose) inbegrepen. Een erytrocytenconcentraat type ‘zuigeling’ heeft een hematocriet van 0,50 à 0,70. Hemolyse op vervaldatum is kleiner dan 0,8 % van de erytrocytenmassa.
Alle erytrocytenconcentraten zijn gedeleukocyteerd en bevatten minder dan 1 x 106 leukocyten/product.
Een erytrocytenconcentraat type ‘zuigeling’ wordt gebruikt om het zuurstoftransport te verhogen bij bloedverlies en anemie bij neonati en jonge kinderen. De transfusietrigger is afhankelijk van de klinische situatie (zuurstoftoediening, beademing…).
Dosis
Transfusie van 10 ml erytrocytenconcentraat/kg lichaamsgewicht verhoogt gemiddeld de hemoglobineconcentratie met 3 g/dl.
Speciale voorzorgsmaatregelen
Bij transfusie van een erytrocytenconcentraat type ‘zuigeling’ moet de compatibiliteit tussen donor, ontvanger of moeder (indien ontvanger minder dan drie maanden oud) verzekerd zijn door het selecteren van een erytrocytenconcentraat compatibel met het ABO- en resus D-bloedtype van de ontvanger en van de moeder en door het uitvoeren van een kruisproef tussen rode bloedcellen van de donor en serum/plasma van de ontvanger of de moeder (tot drie maanden na de bevalling). Na één transfusie dienen alle volgende concentraten (ook) gekruist te worden met het serum/plasma van het kind. Het rapport van het compatibiliteitsonderzoek dient de identiteit van de patiënt, het unieke nummer van het erytrocytenconcentraat en het resultaat te vermelden.
Onmiddellijk voorafgaand aan de transfusie dient te worden nagegaan of de toe te dienen eenheid voor de betreffende patiënt is bedoeld.
Het gedeleukocyteerd erytrocytenconcentraat type ‘zuigeling’ is geschikt voor top-up-transfusies bij pasgeborenen en jonge kinderen. Voor transfusie van grotere volumes dienen gedeleukocyteerde erytrocytenconcentraten ‘volwassene’ gebruikt te worden.
Bij patiënten met een ernstige immuundeficiëntie en premature baby’s die minder dan 1500 gram wegen, zijn bestraalde bloedproducten aangewezen.
Voor wisseltransfusie bij pasgeborenen wordt speciaal daarvoor bereid gereconstitueerd vol bloed gebruikt.
Gebruiksaanwijzing
Tijdens de transfusie moet een aseptische techniek worden toegepast. Het erytrocytenconcentraat wordt intraveneus toegediend via een infusiepomp met standaardfilter (170-260 µ), de eerste minuten onder nauwgezette observatie op een eventuele transfusiereactie. De infusiesnelheid wordt bepaald in functie van de klinische toestand en van het gewicht van de patiënt: een inloopsnelheid van 5 ml/kg/uur wordt als veilig beschouwd. De gemiddelde transfusieduur van een erytrocytenconcentraat bedraagt 1 tot 2 uur. Er wordt aangeraden de duur voor transfusie te beperken tot een maximum van 4 uur.
Voorkom terugvloei van bloed van de patiënt in de transfusieset: hang de bloedzak steeds hoger dan de arm van de patiënt en sluit de rolklem bij het verplaatsen van patiënt en/of bloedzak.
Eventuele restanten worden verwijderd als medisch afval.
Opwarmen van het bloed voor toediening is niet nodig.
Opwarmen van bloedproducten tijdens toediening is enkel vereist bij massale transfusie ( > 15 ml/kg/uur bij kinderen), inclusief wisseltransfusie - om hypothermie van de patiënt te voorkomen - en bij klinisch belangrijke koude agglutininen. Hierbij moet gebruik gemaakt worden van speciale en voor deze toepassing gevalideerde verwarmingstoestellen.
De meest frequent voorkomende bijwerkingen van een transfusie van bloedproducten zijn rillingen, koorts en symptomen van allergisch aard zoals urticaria en jeuk.
Ernstige, mogelijk dodelijke, ongewenste bijwerkingen zijn: circulatoire overvulling met longoedeem, transfusie-gerelateerde acute longaandoening (TRALI), bacteriële sepsis,
hemolytische transfusiereactie en ernstige allergische reacties zoals anafylactische shock.
Verder kunnen voorkomen: hyperkaliëmie, posttransfusie purpura en transfusie-geassociëerde graft versus host-ziekte (TA-GVHD).
Door bloed en bloedderivaten kunnen infecties worden overgedragen: met virussen (B19 parvovirus, CMV*, HAV, HBV, HCV, HIV,…), met bacteriën (syfilis), met protozoa (malaria, leishmania, trypanosomiase) en met ongekende ziekteverwekkende agentia.
Bij frequente transfusies of transfusies gedurende lange tijd kan ijzerstapeling optreden.
Indien een acute transfusiereactie optreedt, dient de transfusie onmiddellijk te worden stopgezet en moet aangepaste therapie gestart worden.
Volgende laboratoriumtests kunnen nuttig zijn bij ernstige reacties: hemolyseparameters (haptoglobine, vrij hemoglobine, LDH, bilirubine), herhaling kruisproef en bloedgroepbepaling van patiënt en product, rechtstreekse antiglobulinetest, serum IgA, hemocultuur van de patiënt en bacteriologisch onderzoek van de toegediende eenheid.
Bij een milde allergische transfusiereactie (jeuk, roodheid, urticaria) kan de transfusie eventueel na toediening van antihistaminica of corticosteroïden worden verder gezet.
* Van gedeleukocyteerde bloedproducten wordt algemeen aangenomen dat door de eliminatie van de witte bloedcellen de kans op transmissie van het CMV-virus nagenoeg volledig wordt vermeden. Voor indicaties van het gebruik van bloedproducten afkomstig van donoren die serologisch negatief zijn voor CMV: zie onder CMV-negatieve bloedproducten.
Aan een erytrocytenconcentraat mogen geen geneesmiddelen of infusievloeistoffen worden toegevoegd. De hematocriet van een erytrocytenconcentraat is dusdanig dat verdunning door toevoeging van een isotone zoutoplossing overbodig is. Calciumhoudende en geconcentreerde glucose-oplossingen mogen niet toegediend worden via dezelfde intraveneuze lijn als het erytrocytenconcentraat.
Een erytrocytenconcentraat type zuigeling moet bewaard worden tussen + 2 °C en + 6 °C. De normale bewaartijd – bij gebruik voor top-up transfusie - is 42 dagen. Een erytrocytenconcentraat mag niet gebruikt worden na de vervaldatum en bij tekenen van beschadiging of bederf.
Het bloed wordt afgenomen van vrijwillige, niet-bezoldigde donoren, geselecteerd volgens de normen vastgelegd in de Belgische wetgeving en de procedures van de Dienst voor het Bloed van Rode Kruis-Vlaanderen.
Bij elke donatie wordt de donor gekeurd door een arts en getest op antistoffen tegen de humane immunodeficiëntievirussen (anti-HIV-1 en HIV-2), op antistoffen tegen het hepatitis C-virus (anti-HCV), op het hepatitis B-virus-oppervlakteantigen (HBsAg) en op antistoffen tegen Treponema pallidum. HIV, HBV en HCV worden ook opgespoord d.m.v. NAT-testen.
De producten afkomstig van donaties met positieve testresultaten worden vernietigd.
Wanneer producten bereid uit menselijk bloed worden toegediend kan overdracht van een infectieus agens niet helemaal worden uitgesloten. Het residuele risico op overdracht van HIV, HBV of HCV door transfusie van een eenheid wordt geraamd op respectievelijk 1 op 4 à 6 x 106 , 1 op 0,3 à 1 x 106 en 1 op 700.000.
Transmissie van tot nog toe onbekende pathogenen kan niet worden uitgesloten.
Op medisch voorschrift.
Laatst aangepast op 11/04/24.